1. Samenstellingen los schrijven die aan elkaar horen: In het Engels, worden bijna alle samenstellingen los geschreven: front door, dog owner, strawberry cake, enz. In het Nederlands, doen we juist het tegenovergestelde. De meeste samenstellingen worden aan elkaar geschreven: voordeur, hondeneigenaar, aardbeientaart. Het koppelteken (liggend streepje) gebruiken we alleen om een leesfout te voorkomen: mediaadvertentie wordt media-advertentie en politieinlichtingen wordt politie-inlichtingen.
2. De komma tussen twee werkwoordsvormen vergeten: In het Engels, komt tussen twee werkwoordsvormen meestal geen komma te staan. In het Nederlands, bemoeilijkt dit echter het lezen. Tenzij het gaat om een erg korte samengestelde zin, hoort er in het Nederlands een komma te staan tussen twee persoonsvormen. Voorbeeld: Toen ik na een lange dag werken eindelijk thuis was, moest ik meteen een presentatie voor de volgende dag voorbereiden.
3. Vele/velen en beide/beiden: Bij zelfstandig gebruik is het altijd vele als dieren of dingen worden aangeduid en velen als mensen worden bedoeld. Vele in combinatie met personen of dieren krijgt nooit een n. Hetzelfde geldt voor alle, beide en sommige. Voorbeelden: Veel katten zijn zwart. Vele zijn zwart; Veel vrienden zijn werkloos. Velen zijn werkloos. Het is ook: velen van hen.
4. Die/dat: In principe wordt als verwijzing naar een onzijdig woord altijd dat als betrekkelijk voornaamwoord gebruikt: 'het meisje dat daar fietst', 'het huis dat te koop staat', 'het idee dat ik gisteren had', enzovoort. Het betrekkelijk voornaamwoord die is juist bij de-woorden en bij meervouden: 'de jas die ik gisteren kocht', 'de kinderen die daar fietsen'.
5. Hun/ hen: Hun wordt natuurlijk gebruikt als bezittelijk voornaamwoord, en daarbij is hen niet te gebruiken. Daarnaast wordt hun ook gebruikt ter vervanging van een voorzetsel (bijvoorbeeld: aan hen, voor hen, op hen, aan hen) + hen. Dus als je iets aan hen geeft, kun je ook het hun geven.
Echter, als je het voorzetsel wel gebruikt, gebruik je dus hen. Hen gebruik je ook als lijdend voorwerp
Ik geef een cadeau aan hen.
Ik geef hun een cadeau.
Dat is hun cadeau.
Hij geeft hen.
6. Contaminatie: Als je twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie.
Voorbeelden:
- Deze computer kost duur. (kost veel of is duur)
- Ik zal dat nachecken. (nakijken of checken)
- Hij kreeg ongenadeloos op zijn kop. (ongenadig of genadeloos)
- Hij neemt in de klas altijd het hoogste woord. (heeft het hoogste woord of het woord nemen)
- Aan het eind van de partij legde hij het laatste loodje. ( het loodje leggen of de laatste loodjes wegen het zwaarst)
- Je mag verwachten dat ze een voorbeeldfunctie geven. (J.P. Balkenende) (een voorbeeld geven of een voorbeeldfunctie hebben)
7. Tautologie: Met een tautologie zeg je twee keer hetzelfde met verschillende woorden. Deze woorden behoren tot dezelfde woordsoort. Voorbeelden: Misschien dat ze er wellicht nog achter komen, Door de regen kon je de overkant haast bijna niet meer zien,
Natuurlijk controleren we vanzelfsprekend de antwoorden.
8. Symmetrie: Gelijkheid in bouw en vorm noemen we symmetrie. Fout is: Men zegt dat het veel gaat regenen, maar ze zeggen zoveel. (goed is: ... maar men zegt...)
Darten dwingt je tot snelle reacties en goed je verstand te gebruiken. (goed is: ... je snel te reageren en ...)
9. Ergeren/irriteren: ik irriteer me aan zijn slordigheid. Ergeren en irriteren zijn beide overgankelijke werkwoorden (ze verlangen een lijdend voorwerp bij zich). Zijn slordigheid irriteert me en Zijn slordigheid ergert me zijn beide goed; in beide zinnen is me het lijdend voorwerp.
Het verschil tussen de twee werkwoorden is dat ergeren ook wederkerend kan worden gebruikt, zoals in Ik erger me aan zijn slordigheid. Irriteren kent die mogelijkheid niet, maar wordt - onder invloed van zich ergeren - toch vaak zo gebruikt. Een zin als Ik irriteer me aan zijn slordigheid wordt echter nog algemeen als fout beschouwd.
(1) Ik irriteer me aan het geblaf van die honden. (fout)
(2) Het geblaf van die honden irriteert me al de hele dag. (goed)
10. "Een hele grote man". "Heel" als bijvoeglijk naamwoord wordt "hele", dan is een "hele man" geen "halve man". "Heel" is hier echter een bijwoord, dat niet iets over de man zegt, maar over het bijvoeglijk naamwoord: de mate waarin de man groot is. Bijwoorden worden niet verbogen, dus "heel" blijft in dat geval gewoon "heel". Het is dus "Een heel grote man".
2件のコメント
Je hebt helemaal gelijk, Liesbeth!